De Koning keek zorgelijk om zich heen. Het ging niet zo lekker. De tegenstand was heftiger dan verwacht. In de toren links was een flinke bres geslagen en die aan zijn rechterkant was volledig ingestort. Niet alleen waren aanvallende acties met zwaar materieel over de flanken nu onmogelijk geworden, maar ook de verdediging was ernstig verzwakt. Hoe had dat kunnen gebeuren? Ze hadden er toch lang genoeg op geoefend. Eerst een boer naar voren sturen, die opofferen en dan door de vrijgekomen ruimte razendsnel oprukken om dood en verderf te zaaien. En daarna weer terug in de verdediging, bikkelhard om de vijandelijke aanvallers af te schrikken. Zo’n toren was zijn rechtertoren, maar toch was hij ingestort. Die aan de linkerkant was een slappeling, zoals alle linksen. Zijn gebrek aan meedogenloosheid had zware schade veroorzaakt. Nee, de flanken waren verloren, zijn enige kans was een offensief met de cavalerie door het centrum. Maar ook dat ging niet gebeuren. De paarden waarover hij de beschikking had, waren mank en de ruiters dronken of de weg kwijt. Niks geen verrassende kruismanoeuvres over het slagveld, niks geen individuele hoogstandjes. Ooit waren zijn paarden de beste van Europa, misschien zelfs van de hele wereld, maar het was nu huilen met de pet op. En dan dat zootje arbeiders en boeren voor hem …. Zij moesten de eerste klappen opvangen. Maar ze waren laf en ongedisciplineerd en bleken zelfs als kanonnenvlees ongeschikt. Ze deserteerden. Stuurden verklaringen de wereld in met de oproep aan hem, nota bene, om de strijd te staken. De opportunisten - hij zou ze nog wel krijgen. Het ging hun om de dollars, helemaal niet om vrede. Vrede, dat was waar hij aan werkte!
De schuld van het debacle lag bij zijn raadslieden. Zij hadden hem er van overtuigd dat de structuur van zijn leger optimaal was en de activiteit van de manschappen groot. Zij hadden hem wijs gemaakt dat hij nu moest aanvallen, nu of nooit. Onbetrouwbare sujetten, dat waren het, schuinsmarcheerders, Raspoetins. Hoe had hij ooit op hen kunnen vertrouwen. De ene was op de vlucht geslagen, de andere zei dat hij zich moest terugtrekken. Hij had het kunnen weten, de lafaards, ze waren steeds uit geweest op eigen gewin.
En dan zijn vrouw, de Koningin, de mooiste, de liefste. Zijn vrouw met wie hij liefde, rijkdom en voorspoed had gedeeld, die hem altijd had gesteund. Vanaf haar plaats naast hem was ze recht door het midden op de vijandelijke koning afgestormd. Hij dacht eerst nog dat de machtige, krachtige, prachtige vrouw die zij was, zijn heldin, op de tegenstander afging om hem te doden. Maar ze ging helemaal alleen. Dat vond hij direct al raar. Ze had rugdekking van een van de torens nodig, maar die waren uitgeschakeld. En de kreupele paarden konden haar niet bijhouden. Dat wist zij toch ook, zij was niet gek. Tot het vreselijke besef tot hem doordrong: het was geen heldendaad wat zij deed, het was verraad, puur verraad. Het serpent. Ze stortte zich in de armen van haar nieuwe minnaar en liet hem, de Koning, achter in een verloren stelling.
“Gooi het bord om, vaag alle stukken weg”, lispelde zijn ene overgebleven raadsheer, “je hebt toch niets meer te verliezen”. De idioot. Het schaak der wrake. Was hij echt al zo diep gezonken? Of zou hij toch maar liever gewoon opgeven?

Opgave
Elke maand een serie opgaven, steeds stijgend in moeilijkheidsgraad. Ter lering en vermaak.

2203 103-1 Wit slaat op f6. Hoe straft zwart dat af?2202 4

 

 

Oplossing vorige week
02-4 Wit geeft mat in twee zetten
1. Dc3† Kxc3 2.Le5 mat